Geachte relatie, |
Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand juni.
Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.
Wij wensen u veel leesplezier.
Deze nieuwsbrief bevat de volgende items: |
| |
| Opschorting handhaving Wet DBA verlengd tot 1 juli 2018 | Loonbelasting |
De staatssecretaris van Financiën heeft laten weten dat de opschorting van de handhaving van de Wet DBA wordt verlengd tot in ieder geval 1 juli 2018. Voor de goede orde zij vermeld dat dit niet geldt voor kwaadwillenden.
De mededeling van de staatssecretaris is gedaan naar aanleiding van het verschijnen van een rapport betreffende het onderzoek naar varianten voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Bij de aanbieding van dat rapport aan de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken gezegd dat de keuze voor vervolgstappen in het DBA-dossier aan een nieuw kabinet worden overgelaten.
|
| |
Afschrijving op ter beschikking gestelde, geleasete apparatuur toegestaan | Inkomstenbelasting |
Om te kunnen afschrijven op een bedrijfsmiddel moet ten minste sprake zijn van economische eigendom. Iemand is de economische eigenaar wanneer hij het volledige risico van waardeverandering en van tenietgaan van een zaak draagt. Voor de beoordeling van de vraag of de economische eigendom van een geleaset goed is overgegaan van de lessor naar de lessee moet alleen naar de verhouding tussen deze partijen worden gekeken. Niet van belang is dat de lessee het risico van waardeverandering of tenietgaan van de zaak geheel of ten dele op een derde afwentelt, bijvoorbeeld door de zaak te verhuren. De Hoge Raad is van oordeel dat ook als een leasecontract niet de verplichting maar alleen een optie tot koop bevat, de economische eigendom kan zijn overgegaan op de lessee. Daarvoor moet gekeken worden naar de uitleg van de leasevorm in het contract en naar de hoogte van de overnamevergoeding aan het einde van de looptijd.
Hof Amsterdam moest beoordelen of een aanmerkelijkbelanghouder, die geleasete bedrijfsmiddelen aan de eigen bv ter beschikking stelde, mocht afschrijven op deze bedrijfsmiddelen. Volgens het hof is de aanmerkelijkbelanghouder economisch eigenaar op grond van de leasecontracten. De inspecteur stelde dat niet de aanmerkelijkbelanghouder maar de bv het risico van tenietgaan van de apparatuur droeg omdat de apparatuur door de bv was verzekerd. Daarnaast zou uit de huurovereenkomst voortvloeien dat ook de waardevermindering van de apparatuur voor rekening van de bv kwam. Het hof deelde dat standpunt van de inspecteur niet maar vond aannemelijk dat de apparatuur om praktische redenen onder een bestaande verzekering van de bv was gebracht en dat in verband daarmee een lagere huur in rekening werd gebracht.
Na de beëindiging van de leaseovereenkomsten werd de verhuur van de apparatuur aan de bv voortgezet. De inspecteur slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat de verhuur van de apparatuur geen economische activiteit was. Volgens de inspecteur kon de verhuur door afschrijving op de apparatuur niet tot een positief resultaat leiden. Na afloop van de afschrijvingstermijn was de opbrengst van de verhuur hoger dan de kosten en lasten die met de verhuur samenhingen en was het resultaat positief. Hof Amsterdam was van oordeel dat de aanmerkelijkbelanghouder mocht afschrijven op de apparatuur.
|
| |
Vermogensetikettering woonhuis | Inkomstenbelasting |
De keuze voor het aanmerken van een vermogensbestanddeel als ondernemingsvermogen is in het algemeen afhankelijk van de wil van de ondernemer. De keuzevrijheid wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Een vermogensbestanddeel dat vrijwel alleen zakelijk wordt gebruikt is verplicht ondernemingsvermogen. Een vermogensbestanddeel dat vrijwel alleen privé wordt gebruikt is verplicht privévermogen. Behoudens bijzondere omstandigheden behoort een woning tot het privévermogen van de ondernemer. Een zakelijk gebruik van 10% of meer kan een reden zijn om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen.
Een dga kocht in mei 2007 een stuk grond met een opstal voor € 515.000. De opstal werd gesloopt, waarna voor € 420.000 een woning op het perceel werd gebouwd. Na voltooiing van de bouw werd de woning in mei 2009 in gebruik genomen. In juli 2008 besloot de dga om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 een vof aan te gaan met een bv waarin zijn bv participeerde. De woning merkte de dga aan als ondernemingsvermogen. Op 29 december 2009 tekende de dga een intentieverklaring, waarin stond dat de dga zijn aandeel in de vof met ingang van 1 januari 2010 inbracht in een nieuw op te richten bv. In verband met de inbreng van de onderneming ging de woning per 1 januari 2010 naar het privévermogen van de dga. Dat gebeurde tegen de waarde in bewoonde staat. De waarde in het economische verkeer vrij van huur en gebruik van de woning bedroeg volgens een taxatie per 1 januari 2010 € 830.000. De getaxeerde waarde was beduidend lager dan het in de aankoop en de bouw geïnvesteerde bedrag. Omdat de waarde in bewoonde staat lager is dan de waarde vrij opleverbaar en gerelateerd is aan de getaxeerde waarde, ontstond per saldo een stakingsverlies van € 468.000. De Belastingdienst accepteerde het stakingsverlies niet, maar kreeg van Hof Arnhem-Leeuwarden geen gelijk.
Het hof vond aannemelijk dat de woning vanaf de ingebruikname voor meer dan 10% werd gebruikt ten behoeve van de onderneming. Daarmee behoorde de woning tot het keuzevermogen. Door de woning als ondernemingsvermogen aan te merken heeft de dga de grenzen van de redelijkheid niet overschreden. Het hof is van oordeel dat de keuzevrijheid niet wordt beperkt door de omstandigheid dat ten tijde van de definitieve keuze voor ondernemingsvermogen al duidelijk was dat de ondernemingsactiviteiten zouden overgaan naar een bv en de woning zou overgaan naar privé.
|
| |
Vordering van ondernemer op broer geen ondernemingsvermogen | Inkomstenbelasting |
Een vordering is ondernemingsvermogen wanneer deze is ontstaan in het kader van de normale bedrijfsuitoefening. Een vordering die samenhangt met bedrijfsvreemde activiteiten kan alleen ondernemingsvermogen zijn als het gaat om het uitlenen van tijdelijk overtollige liquide middelen. Dat moet wel gebeuren op een zodanige manier dat de uitgeleende middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zijn. Een verlies op een vordering, die tot het ondernemingsvermogen behoort, komt ten laste van de winst en verlaagt daarmee het bedrag van de te betalen belasting.
Lening aan bedrijf van broer ondernemingsvermogen?
Een ondernemer leende geld uit aan zijn broer voor de financiering van diens bedrijf. Dat bedrijf werd in de vorm van een bv gedreven. De bv ging failliet, zonder dat de leningen werden terugbetaald. De ondernemer meende dat de leningen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend hadden moeten worden. Dat zou tot gevolg hebben dat het verlies op de leningen ten laste van de winst uit onderneming gebracht kon worden. De totale vordering bedroeg € 500.000. Volgens de ondertekende overeenkomsten van geldlening zou € 5.000 per jaar worden afgelost. Desondanks zou het de bedoeling zijn geweest om het geld kortstondig te lenen.
Hof Den Bosch vond niet aannemelijk dat de ondernemer zijn overtollige liquide middelen tijdelijk aan zijn broer had uitgeleend. Al eerder was voorzienbaar dat de broer niet in staat zou zijn de leningen snel af te lossen. De aan de broer verstrekte geldleningen behoorden niet tot het ondernemingsvermogen.
Resultaat uit werkzaamheid?
Het verlies op de vordering zou ook ten laste van het inkomen gebracht kunnen worden wanneer sprake van resultaat uit overige werkzaamheden zou zijn geweest. Daarvoor is nodig dat vermogen rendabel wordt gemaakt op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Dat kan het geval zijn als er activiteiten worden verricht die naar hun aard en omvang gericht zijn op het behalen van een hoger rendement. De ondernemer had wel werkzaamheden voor het bedrijf van zijn broer verricht, maar het hof vond niet aannemelijk dat deze werkzaamheden gericht waren op een hoger rendement. Al voordat het eerste deel van de leningen werd verstrekt, werkte de ondernemer voor zijn broer zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Nadien waren de werkzaamheden er volgens het hof op gericht om te redden wat er te redden viel.
Uitkomst procedure
Omdat de lening aan het bedrijf van de broer niet kwalificeerde als ondernemingsvermogen en er ook geen sprake was van overige werkzaamheden waartoe de lening kon worden gerekend, kwam het verlies op de lening niet ten laste van het inkomen.
|
| |
Leeftijdsgrens aftrek scholingskosten | Inkomstenbelasting |
De uitgaven voor een opleiding of studie, die wordt gevolgd met de bedoeling om inkomen uit werk en woning te verwerven, zijn onder voorwaarden aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Om aan aftrek toe te komen moet het gezamenlijke bedrag van de uitgaven hoger zijn dan € 250. De aftrek is begrensd op een bedrag van € 15.000. Voor belastingplichtigen die jonger zijn dan 30 jaar geldt gedurende een periode van vijf jaar geen maximum aan de aftrek. In deze periode moet de belastingplichtige zijn tijd grotendeels besteden aan de studie, terwijl de studielast zodanig moet zijn dat daarnaast geen volledige baan mogelijk is. Over de vraag of deze regeling een vorm van leeftijdsdiscriminatie inhoudt, is onlangs een procedure gevoerd.
Het Hof van Justitie EU heeft daarover gezegd dat de regeling is toegestaan omdat deze is bedoeld om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken. Dat is een legitiem doel. De middelen om dat doel te bereiken moeten passend en noodzakelijk zijn. De Hoge Raad heeft na het arrest van het Hof van Justitie EU de procedure voortgezet. Bij de beoordeling of de ingezette middelen passend en noodzakelijk zijn om het doel van de regeling te bereiken heeft de wetgever een ruime beoordelingsmarge. De Hoge Raad is van oordeel dat deze marge door de regeling niet wordt overschreden. De beperking van de volledige aftrek tot personen die jonger zijn dan 30 jaar gaat niet verder dan nodig is voor de versterking van de positie van jongeren in het arbeidsproces. Personen die 30 jaar of ouder zijn hebben vaak al de gelegenheid gehad om een opleiding te volgen en verkeren meestal in een betere financiële positie dan schoolverlaters.
De procedure betrof iemand die op zijn 32e begon aan een opleiding tot verkeersvlieger. Hij bracht in zijn aangifte inkomstenbelasting een bedrag van ruim € 21.500 aan scholingsuitgaven in aftrek. Zijn inkomen in dat jaar bedroeg nihil, waardoor persoonsgebonden aftrekposten als de scholingsuitgaven niet in aanmerking konden worden genomen. In afwijking van de aangifte accepteerde de inspecteur het maximaal aftrekbare bedrag aan scholingsuitgaven van € 15.000. Dat bedrag verwerkte de inspecteur in een beschikking “niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek”. Volgens de student was de beperking van de aftrek van scholingskosten gebaseerd op een verboden onderscheid naar leeftijd. De Hoge Raad oordeelt dat het onderscheid naar leeftijd in dit geval is toegestaan.
|
| |
Geen verlenging coulanceperiode afschaffing pensioen in eigen beheer | Vennootschapsbelasting |
Per 1 april 2017 is een wet van kracht geworden die de mogelijkheid om een pensioen in eigen beheer bij de bv op te bouwen afschaft. De wet introduceert een tijdelijke maatregel om een reeds opgebouwd pensioen in eigen beheer fiscaal vriendelijk af te kopen. Voor dga’s, die geen gebruik van de afkoopmogelijkheid kunnen of willen maken, biedt de wet de mogelijkheid om de pensioenvoorziening om te zetten in een oudedagsreserve of om de pensioenvoorziening te bevriezen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën een extra termijn van drie maanden toegezegd om dga's en bv's en hun adviseurs de tijd te geven om de nodige stappen te zetten in verband met de uitfasering van het pensioen in eigen beheer.
De staatssecretaris van Financiën is niet van plan om deze zogenaamde coulanceperiode te verlengen. Dat zegt hij in antwoord op Kamervragen, die zijn gesteld naar aanleiding van een bericht dat een op de drie dga’s niet op de hoogte van de afschaffing van het pensioen in eigen beheer zou zijn.
Volgens de staatssecretaris hebben dga’s sinds 1 juli 2016 de tijd gehad om na te denken over hun bestaande pensioenvoorziening in eigen beheer. Op die datum stuurde de staatssecretaris een brief met de contouren van de huidige regeling. Vervolgens heeft de staatssecretaris een extra termijn van drie maanden toegezegd om de noodzakelijke stappen te zetten in het kader van de uitfasering van het pensioen in eigen beheer. Door het uitstel van de inwerkingtreding van de wet is ook de coulanceperiode opgeschoven met drie maanden tot 1 juli 2017. Dat moet voldoende zijn om te regelen dat de opbouw van het pensioen in eigen beheer wordt stopgezet. Als de dga besluit om een elders verzekerd pensioen over te laten brengen naar eigen beheer, moet de waardeoverdracht plaatsvinden voor het einde van de coulanceperiode. Het volstaat als het verzoek tot overdracht uiterlijk op 30 juni 2017 bij de verzekeraar is ingediend.
Voor alle duidelijkheid, de beslissing om een bestaande pensioenvoorziening fiscaal gefaciliteerd af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting hoeft niet voor 1 juli 2017 te worden genomen. Deze beslissing moet uiterlijk op 31 december 2019 zijn genomen.
|
| |
Misbruik klantenkaart reden voor ontslag op staande voet | Arbeidsrecht |
Een arbeidsovereenkomst kan door ieder van de partijen met onmiddellijke ingang worden opgezegd op grond van een dringende reden. Die opzegging moet wel direct, onder mededeling van de reden, aan de wederpartij worden gedaan. Voor zover het betreft ontslag op staande voet van een werknemer, kunnen handelingen als diefstal of agressief gedrag tot gevolg hebben dat van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Een werkneemster bestreed het haar gegeven ontslag op staande voet bij de kantonrechter omdat het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven. De werkgever was op 5 januari 2017 op de hoogte van de dringende reden, maar de werkneemster zou pas op 18 januari kennis hebben genomen van het ontslag. Uit een door de werkgever overgelegd en door de werkneemster ondertekend gespreksverslag bleek echter dat de werkneemster al op 9 januari 2017 was ontslagen. De kantonrechter was van oordeel dat de werkgever had voldaan aan de eis van onverwijlde mededeling van het ontslag op staande voet onder opgave van de dringende reden. Die reden bestond uit het misbruik maken van de klantenkaart van haar zus door aan klanten zonder klantenkaart toch korting te geven. Door de op de klantenkaart van de zus van de werkneemster bijgeschreven aankopen had zij waardebonnen van de werkgever ontvangen. Volgens de kantonrechter was dat gedrag van de werkneemster een vorm van fraude waardoor de werkgever was benadeeld. Bij de beoordeling van de ernst van deze gedraging speelde mee dat de werkneemster in het verleden al was gewaarschuwd voor vergelijkbaar gebruik van haar eigen klantenkaart. Volgens de kantonrechter moet het de werkneemster duidelijk zijn geweest dat dergelijk gedrag door de werkgever niet wordt getolereerd. Het gegeven ontslag bleef in stand.
|
| |
Wijzigingen minimumloon per 1 juli 2017 | Sociale verzekeringen |
Per 1 juli 2017 verandert er het een en ander aan het minimumloon. Op die datum gaat de leeftijd voor het volwassen minimumloon omlaag van 23 naar 22 jaar. Voor mensen jonger dan 23 jaar bedraagt het minimumloon een percentage van het minimumloon voor een volwassene. Deze percentages gaan voor 18- tot en met 21-jarigen per 1 juli 2017 omhoog. De bedragen van het minimumloon worden ieder halfjaar aangepast. Per 1 juli 2017 gelden de in de tabel opgenomen bedragen per maand bij een volledige werkweek. Deze bedragen zijn exclusief vakantiegeld. Minimumloon per 1 juli 2017
Leeftijd |
Percentage tot 1 juli |
Percentage per 1 juli | Bedrag per maand | 15 jaar | 30 | 30 | € 469,60 | 16 jaar | 34,5 | 34,5 | € 540,05 | 17 jaar | 39,5 | 39,5 | € 618,35 | 18 jaar | 45,5 | 47,5 | € 743,55 | 19 jaar | 52,5 | 55 | € 860,95 | 20 jaar | 61,5 | 70 | € 1.095,80 | 21 jaar | 72,5 | 85 | € 1.330,60 | 22 jaar | 85 | 100 | € 1.565,40 | 23 jaar | 100 | 100 | € 1.565,40 |
|
| |
Aftrekbeperking hypotheekrente in de vierde tariefschijf | Civiel recht |
Wie een eigen woning bezit, moet daarvoor een bedrag, het eigenwoningforfait, bij zijn inkomen in box 1 tellen. De rente die de woningeigenaar betaalt over de schulden die zijn aangegaan voor de eigen woning, komt in aftrek op het inkomen. Wanneer het eigenwoningforfait hoger is dan de betaalde (hypotheek)rente, hoeft geen bijtelling plaats te vinden voor het verschil. Voor zover het inkomen van de woningeigenaar in de hoogste tariefschijf van de inkomstenbelasting valt, vindt de aftrek van betaalde rente plaats tegen een verlaagd tarief. In 2017 bedraagt dat verlaagde tarief 50% in plaats van het normale tarief in de vierde schijf van 52%.
Over de uitwerking van deze regeling zijn Kamervragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën. De staatssecretaris merkt op dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om niet het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning maar de aftrekbare kosten tegen een lager tarief in aanmerking te nemen. De vragensteller haalt een voorbeeld aan van een woningeigenaar die € 2.000 hypotheekrente heeft betaald en een eigenwoningforfait heeft van € 1.950 euro. Per saldo bedraagt de aftrekpost € 50. Dat levert tegen een tarief van 52% een belastingteruggaaf van € 26 op. Daar staat tegenover dat hij door de tariefsaanpassing een bijtelling krijgt van 2% van € 2.000. Dat is een bedrag van € 40, waardoor over de aftrekpost per saldo € 14 belasting moet worden betaald. De staatssecretaris heeft bevestigd dat deze berekening klopt.
De aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld is in dit voorbeeld niet van toepassing omdat de aftrekbare kosten voor de eigen woning hoger zijn dan het eigenwoningforfait. Ook als de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van toepassing zou zijn, bijvoorbeeld omdat het eigenwoningforfait € 2.100 bedraagt, is de rente aftrekbaar tegen het verlaagde tarief. Dit kan alleen voorkomen worden door de hypotheekrenteaftrek bij de fiscale partner in aftrek te brengen mits die niet in de vierde belastingschijf valt, door de hypotheekschuld af te lossen of door de schuld niet (meer) aan de voorwaarden voor renteaftrek te laten voldoen.
Volgens de staatssecretaris zijn belastingplichtigen verplicht een schuld die voldoet aan de voorwaarden voor een eigenwoningschuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning op te voeren in de aangifte.
|
| |
Wet tegen onredelijk lange betaaltermijnen | Civiel recht |
De wet, die het hanteren van onredelijk lange betaaltermijnen tegengaat, is op 26 april jl. in het Staatsblad geplaatst. De wet wil voorkomen dat grote ondernemingen onredelijk lange betaaltermijnen afdwingen van zelfstandige ondernemers en kleine of middelgrote ondernemingen. Daarom schrijft de wet voor grote ondernemingen een uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor. Een hiervan afwijkende betaaltermijn in een overeenkomst is een nietige bepaling. Voor bestaande overeenkomsten geldt een overgangstermijn van één jaar na de datum van inwerkingtreding.
Grote onderneming
Het Burgerlijk Wetboek omvat in boek 2 een indeling van ondernemingen naar grootte. Een onderneming kwalificeert volgens deze omschrijving als groot, wanneer aan twee van de volgende drie criteria is voldaan. - de waarde van de activa volgens de balans bedraagt meer dan € 20 miljoen;
- de netto omzet over het boekjaar bedraagt meer dan € 40 miljoen;
- het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt 250 of meer.
Sanctie
De sanctie, die bij te late betaling van toepassing is, bestaat uit de wettelijke rente over het openstaande bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de dag na het verstrijken van de betaaltermijn tot en met de dag van betaling.
Inwerkingtreding
De wet treedt op 1 juli 2017 in werking.
|
| |
|
|
Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.
Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon. Maar u kunt ons natuurlijk ook volgen via Facebook en Google+.
|
Met vriendelijke groet,
Remmerswaal Accountants & Adviseurs |
|
|