Geachte relatie, |
Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand mei.
Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.
Wij wensen u veel leesplezier.
Deze nieuwsbrief bevat de volgende items: |
| |
| Een motor als alternatief voor een auto van de zaak? | Loonbelasting |
Wie geregeld op de weg van huis naar werk of van werk naar huis in de file staat, kijkt wel eens jaloers naar de motorrijder die tussen de files doorrijdt. Zeker nu het weer beter wordt lijkt dat aantrekkelijk. Maar is het ook een alternatief voor een auto van de zaak? Tijd voor een vergelijking.
Overeenkomsten
De uitgangspunten zijn gelijk. Zowel voor de auto als voor de motor van de zaak geldt dat de afschrijving en de kosten van brandstof, onderhoud, belasting en verzekering ten laste van de winst van de zaak mogen worden gebracht. De omzetbelasting op de aanschaf, de brandstof en het onderhoud is als voorbelasting aftrekbaar. Aan het einde van het jaar moet er een correctie voor de omzetbelasting plaatsvinden voor het privégebruik.
Verschillen
Wie een auto van de zaak ter beschikking heeft, wordt geconfronteerd met een wettelijk geregelde (standaard)bijtelling bij zijn inkomen voor het privégebruik. Bij een in 2017 op naam gestelde auto gaat het doorgaans om 22% van de cataloguswaarde. Een bijtelling kan alleen worden voorkomen door aantoonbaar in een jaar niet meer dan 500 kilometer privé te rijden.
Voor een motor van de zaak geldt geen standaardbijtelling. De ondernemer of de werknemer met een motor van de zaak zal de werkelijke waarde van het privégebruik bij zijn inkomen moeten tellen. De totale kosten en lasten van de motor worden naar rato verdeeld over de zakelijke en de privékilometers. Dat kan voordeliger zijn dan de standaard bijtelling voor een auto, maar het hoeft niet. Vanaf de eerste kilometer die privé wordt gereden is er immers een voordeel voor de motorrijder. Anders dan voor de autorijder geldt dus niet dat een privégebruik van niet meer dan 500 kilometer voor rekening van de zaak kan komen.
Voor een werknemer is de mogelijkheid om een motor van de zaak privé te rijden een vorm van loon in natura. De werkgever heeft de mogelijkheid dit als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen en zo ten laste van de vrije ruimte voor de werkkostenregeling te brengen. Dat kan uiteraard alleen indien en voor zover er nog vrije ruimte beschikbaar is. Is die ruimte er niet, dan moet de werkgever 80% eindheffing afdragen. Het alternatief is het loon in natura op de normale wijze belasten bij de werknemer.
Voor een ondernemer vormen de kosten voor het privégebruik een onttrekking aan het vermogen van de onderneming. Die onttrekking moet worden gecorrigeerd door een bijtelling bij de winst. Wanneer de kosten van de motor uitkomen op € 0,60 per kilometer en er 5.000 kilometer privé worden gereden is de onttrekking € 3.000 (5.000 km x € 0,60). Uitgaande van een tarief van 52% inkomstenbelasting kost dit dus € 1.560.
Let op: een wettelijke verplichting om een kilometeradministratie bij te houden is er niet.
Investeringsaftrek
Waar de investering in een auto uitdrukkelijk is uitgesloten van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, geldt dat voor een motor niet. Afhankelijk van het totale investeringsbedrag van de onderneming in een jaar kan maximaal 28% van de aanschafprijs van de motor in aftrek worden gebracht op de winst. Bij investering in een elektrische scooter of motor kan daarnaast gebruik worden gemaakt van de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen.
Niet alleen de kosten van de motor zelf, maar ook de kosten van bijkomende zaken als motorkleding en een helm kunnen door de zaak gedragen worden.
Conclusie
Vanuit fiscaal oogpunt is een motor van de zaak een goed alternatief. Daarmee is niet gezegd dat een motor voor iedereen of in alle gevallen een goed alternatief is voor de auto van de zaak. Er spelen immers ook andere factoren dan alleen het fiscale aspect. Denk aan de veiligheid en het risico van aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die de werknemer oploopt of aan de tijd die is gemoeid met omkleden van motortenue naar werktenue en andersom. Voor de ondernemer, die liefhebber is van motorrijden, is het zeker een alternatief, maar voor anderen wellicht niet.
|
| |
Forfaitaire rendementen box 3 voor 2018 en 2019 | Inkomstenbelasting |
In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën een prognose gegeven van de forfaitaire rendementen in box 3 voor de jaren 2018 en 2019.
Het forfaitaire rendement voor het jaar 2018 wordt gebaseerd op de gegevens van 2016. Deze gegevens zijn inmiddels bekend. De spaarrente bedroeg in 2016 0,56%, het aandelenrendement 7,90%, het rendement op obligaties 0,29% en de huizenprijsontwikkeling was 5,08%. Het forfaitaire rendement voor 2018 komt daarmee voor sparen uit op 1,30% en voor beleggen op 5,38%.
Voor de bepaling van het forfaitaire rendement voor het jaar 2019 zijn de rendementen van 2017 van belang. Meer dan een prognose kan op dit moment niet worden gegeven. Op basis van ramingen van het CPB voor de huizenprijsontwikkeling en de kapitaalmarktrente en het in het Belastingplan 2016 vermelde geprognotiseerde langetermijnrendement op aandelen van 8,25% komt het geschatte forfaitaire rendement voor 2019 voor sparen uit op 0,89% en voor beleggen op 5,33%.
Omdat de jaarlijkse bijstelling van het forfaitaire rendement in box 3 voor het volgende belastingjaar al vroeg in het jaar kan worden vastgesteld is de staatssecretaris van plan om de Tweede Kamer voortaan in het voorjaar daarover te informeren.
|
| |
Belastingdienst schrijft klanten Zwitserse bank aan | Inkomstenbelasting |
Het aanhouden van spaartegoeden in het buitenland is lange tijd niet ongebruikelijk geweest, zeker in de tijd dat rente in Nederland progressief werd belast. België, Luxemburg en Zwitserland waren populaire bestemmingen voor landgenoten die hun geld buiten het zicht van de Belastingdienst wilden houden. Door de structurele uitwisseling van gegevens met buitenlandse overheden is de kans dat de Belastingdienst verborgen buitenlands vermogen op het spoor komt steeds groter. Ook de opheffing van het bankgeheim in diverse landen speelt een belangrijke rol.
De Belastingdienst heeft onlangs een aantal Nederlandse rekeninghouders van een Zwitserse bank aangeschreven. Zij worden gevraagd om hun buitenlandse vermogen op te geven in de aangifte inkomstenbelasting 2016 en om eerdere aangiften zo nodig te verbeteren. Omdat de Belastingdienst hen al op het spoor is, komen de betrokkenen niet in aanmerking voor een verlaagde boete wegens vrijwillige verbetering.
|
| |
Belastbaarheid uitkeringen letselschadeverzekering | Inkomstenbelasting |
Ontvangen letselschade-uitkeringen vormen vermogen, dat belast is in box 3, voor zover het totale vermogen op 1 januari van het jaar het heffingvrije vermogen van € 25.000 overschrijdt. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Kamervragen over de fiscale positie van dergelijke verzekeringsuitkeringen beantwoord.
In zijn antwoord maakt de staatssecretaris duidelijk dat voor de berekening van eigen bijdragen voor de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 het verzamelinkomen van belang is. Het verzamelinkomen bestaat uit het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt voor het fiscale inkomensbegrip als grondslag voor de eigen bijdragen om de inkomensafhankelijke regelingen te harmoniseren. Per 1 januari 2013 is voor de berekening van de eigen bijdragen een vermogensinkomensbijtelling van 8% ingevoerd. Deze bijtelling gaat uit van de grondslag sparen en beleggen in box 3 van de inkomstenbelasting. De invoering van de vermogensinkomensbijtelling moet ertoe leiden dat de eigen bijdragen in de langdurige zorg meer in overeenstemming zijn met de werkelijke draagkracht dan wanneer alleen met het inkomen uit arbeid of vroegere arbeid rekening wordt gehouden. De uitkering uit een letselschadeverzekering is onderdeel van de draagkracht. Er wordt verondersteld dat bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening is of wordt gehouden met de gevolgen van de vermogensinkomensbijtelling.
Voor de vermogenstoets voor de toeslagen geldt een uitzondering voor vergoedingen voor immateriële schade en voor letselschadevergoedingen waarvan de hoogte is vastgelegd vóór 11 oktober 2010. Dat is de datum waarop in het regeerakkoord is besloten tot de invoering van de vermogensinkomensbijtelling per 1 januari 2013. De staatssecretaris is in overleg met instellingen als Slachtofferhulp Nederland om knelpunten bij de doorwerking van letselschadevergoedingen op het vermogen te inventariseren.
|
| |
Coulancetermijn aanpassing pensioenvoorziening in eigen beheer | Vennootschapsbelasting |
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met de uitwerking van de coulancetermijn voor aanpassing van een pensioenvoorziening in eigen beheer gepubliceerd. Dga’s hebben tot en met 30 juni 2017 de tijd voor: - het premievrij maken van het in eigen beheer opgebouwde pensioen;
- het overbrengen van elders verzekerd pensioen naar de eigen bv;
- het aanpassen van de pensioenbrief;
- de besluitvorming in de algemene vergadering over het pensioen.
Op grond van de goedkeuring blijft een bv met een pensioen in eigen beheer tijdens de coulancetermijn een toegelaten verzekeraar in de zin van de loonbelasting. Dat betekent dat ook pensioenopbouw tijdens de coulancetermijn mogelijk is, mits deze is gebaseerd op een reeds bestaande pensioenregeling. Het tijdens de coulancetermijn opgebouwde pensioen telt mee bij de afkoop of de omzetting in een oudedagsverplichting.
|
| |
Koerswinst op dividendvordering | Vennootschapsbelasting |
De voordelen die een vennootschap behaalt uit een deelneming zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting door de werking van de deelnemingsvrijstelling. Dividend is een voordeel dat uit hoofde van een deelneming wordt ontvangen. Een koersresultaat dat wordt behaald met een dividendvordering op een deelneming is geen vrijgesteld deelnemingsvoordeel, maar vormt belastbare winst.
Een in Nederland gevestigde bv had een belang van bijna 100% in een in Kazachstan gevestigde vennootschap. De algemene vergadering van aandeelhouders van de Kazachse vennootschap besloot op 22 april 2010 om dividend uit te keren. De Nederlandse vennootschap nam een dividendvordering op haar balans op van ruim € 47 miljoen. De vordering bestond uit het bruto dividendbedrag verminderd met 5% bronheffing. Op 20 mei 2010 werd besloten om het te betalen dividend te verrekenen met een schuld in Amerikaanse dollars van de Nederlandse vennootschap aan de Kazachse vennootschap. Het restant van het dividend ad € 1,35 miljoen werd op 21 mei per bank betaald. De vennootschap behaalde door het tijdsverloop tussen de dividenduitkering en de verrekening een koerswinst van € 4,8 miljoen. De vraag was of het koersresultaat onderdeel was van de belastbare winst over het jaar 2010 of onder de deelnemingsvrijstelling viel. De Nederlandse vennootschap stelde zich op het standpunt dat de dividendvordering direct was verrekend met haar schuld. Daardoor zou alleen de koerswinst die over het niet verrekende deel van de dividendvordering was gerealiseerd belast zijn. Uitgaande van het subsidiaire standpunt dat de dividendvordering pas op 20 mei 2010 is ontstaan en direct is verrekend, zou er geen belaste koerswinst zijn gerealiseerd.
De rechtbank leidde uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders af, dat het dividend op 22 april 2010 is gedeclareerd en betaalbaar is gesteld. Op die datum is de dividendvordering ontstaan. In de notulen was vastgelegd dat het uit te betalen dividend zou worden voldaan door verrekening met schulden, maar de wijze van verrekening is later vastgelegd in een afzonderlijke overeenkomst. Deze verrekening heeft volgens de rechtbank niet eerder dan op 20 mei 2010 plaatsgevonden. In de overeenkomst was vastgelegd dat verrekening zou plaatsvinden tegen de op de datum van ondertekening geldende wisselkoersen. Volgens de overeenkomst zijn de schulden over en weer afgewikkeld vanaf het moment van ondertekening. Volgens de rechtbank was het bedrag van de koerswinst van € 4,8 miljoen belast. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
|
| |
Min/max-overeenkomst en rechtsvermoeden arbeidsomvang | Arbeidsrecht |
De wet kent een rechtsvermoeden van de arbeidsomvang. Dat rechtsvermoeden is bedoeld om de werknemer houvast te bieden wanneer de omvang van de arbeid niet of niet duidelijk is afgesproken of wanneer de feitelijke omvang van de arbeid structureel hoger is dan de overeengekomen arbeidsduur.
De vraag in een procedure voor de kantonrechter was of het rechtsvermoeden van arbeidsomvang ook speelt bij een min/max-overeenkomst. Een min/max-overeenkomst houdt in dat werkgever en werknemer zowel een minimum als een maximum aantal uren arbeid overeenkomen. Onderdeel van de afspraken is dat de werknemer in ieder geval recht heeft op loon over het minimum aantal overeengekomen uren. Ten aanzien van het aantal uren boven het minimum wordt afgesproken dat de werkgever de werknemer kan oproepen, waarna de werknemer in beginsel verplicht is aan deze oproep gehoor te geven.
De kantonrechter stelde vast dat de omvang van de arbeid duidelijk was omdat in de overeenkomst een minimum en een maximum aantal uren per periode was vastgelegd. De kantonrechter vond in dit geval de marge tussen het minimum en het maximum wel ruim, maar dat betekent niet dat dan de arbeidsomvang niet eenduidig zou zijn overeengekomen. Een beroep op het rechtsvermoeden kan dan alleen slagen als de arbeidsomvang structureel hoger ligt dan het maximum aantal overeengekomen uren. Daarvan was in dit geval geen sprake.
|
| |
Cao-voorziening bij ontslag | Arbeidsrecht |
Een werkgever moet bij het einde van een arbeidsovereenkomst na ten minste 24 maanden aan de werknemer een transitievergoeding betalen als het initiatief voor de beëindiging bij de werkgever ligt. Er hoeft geen transitievergoeding te worden betaald wanneer in de cao een gelijkwaardige voorziening is opgenomen.
De vraag in een procedure voor de kantonrechter was of de in de cao opgenomen voorziening gelijkwaardig was aan de transitievergoeding. De procedure had betrekking op een werknemer die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De werknemer kwam op grond van de geldende pensioenregeling in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidspensioen in aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering en voor premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen.
Volgens de kantonrechter moet bij de beoordeling van gelijkwaardigheid van een voorziening niet worden gekeken naar het moment van uitkering van het pensioen maar naar het financiële voordeel dat de premievrije opbouw oplevert. De in de cao opgenomen voorziening is volgens de kantonrechter collectief gelijkwaardig. Hoe een regeling in het individuele geval uitpakt hoeft niet in de beoordeling te worden betrokken, omdat dat in veel gevallen pas achteraf kan worden beoordeeld.
|
| |
Ontbinding wegens verstoorde arbeidsrelatie | Arbeidsrecht |
Een werkgever kan een arbeidsovereenkomst met een werknemer niet zondermeer opzeggen. Behoudens een aantal in de wet geregelde gevallen moet de werkgever voor opzegging een redelijke grond hebben en moet herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk zijn. De wet bevat een opsomming van redelijke gronden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. Afhankelijk van de reden voor opzegging is toestemming nodig van het UWV of kan de werkgever bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst indienen. Een van de in de wet genoemde gronden voor opzegging is een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van de werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
Onlangs diende bij de kantonrechter een dergelijke zaak. De werkgever baseerde het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verstoring van de arbeidsverhouding door een arbeidsconflict. De werknemer had zich eerder ziekgemeld. Vastgesteld werd dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid deels medisch en deels werkgerelateerd was. Zowel de coach van de werknemer als de bedrijfsarts, de verzekeringsdeskundigen en het UWV spraken consequent van een arbeidsconflict. Pogingen om dat conflict bij te leggen liepen op niets uit door de opstelling van de werknemer. De werknemer was voor de aanvang van de procedure wel weer hersteld. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst, rekening houdend met de voor de werkgever geldende opzegtermijn, verminderd met de duur van de procedure. Aan beide voorwaarden voor toekenning van een transitievergoeding, namelijk beëindiging op initiatief van de werkgever en een duur van de arbeidsovereenkomst van 24 maanden of langer, was voldaan. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding af. De kantonrechter kan een billijke vergoeding toekennen bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarvan was geen sprake. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoet.
|
| |
Sectorindeling werknemersverzekeringen | Sociale verzekeringen |
Voor de vaststelling van de hoogte van de premies werknemersverzekeringen worden werkgevers in een sector van het bedrijfs- en beroepsleven ingedeeld. De regeling Wet financiering sociale verzekeringen bepaalt op welke wijze de sectorindeling plaatsvindt. Wanneer werkzaamheden worden verricht in een bedrijfs- of beroepstak die is opgenomen in een bijlage bij de regeling, vindt indeling plaats op basis van die bijlage. Werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de bijlage worden ingedeeld in de sector waarvan de werkzaamheden het meest overeenkomen met de niet opgenomen werkzaamheden.
Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat een attractiepark terecht niet was ingedeeld in de sector speeltuinen en zwembaden maar in de sector kermissen en kermisgezelschappen. De attracties van het park leken het meest op de attracties die ook op kermissen aanwezig zijn. Het hof vond aannemelijk dat de bezoekers vooral vanwege de attracties naar het park kwamen. De overeenkomsten tussen kermissen en het attractiepark zijn groter dan die tussen speeltuinen en het attractiepark. Volgens de Hoge Raad heeft het hof op de juiste wijze rekening gehouden met de aard van de werkzaamheden voor de sectorindeling.
|
| |
Late beschikbaarheid aangifteformulieren erf- en schenkbelasting | Successiewet |
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de aangifte erf- en schenkbelasting beantwoord. De aangifteformulieren erf- en schenkbelasting zijn pas vanaf april of mei 2017 beschikbaar, terwijl de nieuwe regels op 1 januari 2017 zijn ingevoerd. Gevraagd is waarom de formulieren niet eerder beschikbaar waren.
Door het vervallen van een ontheffingsmogelijkheid van voor aangiftes geldende vormvoorschriften per 1 januari moet voor aangiftes die betrekking hebben op overlijdens en schenkingen na 1 januari gebruik gemaakt worden van het door de Belastingdienst ter beschikking gestelde formulier. Volgens de staatssecretaris zijn deze formulieren gewoonlijk in februari beschikbaar, maar is dat dit jaar vertraagd doordat er meer aanpassingen moesten worden aangebracht. Het is niet meer mogelijk om onder bijzondere omstandigheden gebruik te maken van vormvrije bijlagen. Alle mogelijke situaties moeten in het formulier verwerkt kunnen worden.
Voor aangiftes erfbelasting geldt dat deze binnen een termijn van acht maanden na het overlijden van de erflater moeten worden gedaan. Als daaraan is voldaan wordt geen belastingrente berekend. De staatssecretaris voorziet geen problemen met het tijdig kunnen doen van aangifte door het later beschikbaar komen van de aangifteformulieren. Naar verwachting worden in juni de eerste voorlopige aanslagen 2017 opgelegd. Voor de schenkbelasting geldt dat nooit belastingrente wordt berekend.
|
| |
Boete voor gebruik auto tijdens schorsing gematigd | Autobelastingen |
Het is mogelijk het kenteken van een auto of een motorfiets te schorsen. Gedurende de periode van schorsing hoeft geen motorrijtuigenbelasting (mrb) te worden betaald. Het voertuig mag tijdens schorsing niet op de openbare weg komen. Gebeurt dat toch en wordt dat vastgesteld, dan wordt een naheffingsaanslag opgelegd.
Aan de eigenaar van een auto werd een naheffingsaanslag mrb met een boete opgelegd. De reden daarvoor was dat met de auto was gereden tijdens de periode van schorsing van het kenteken. De boete bedroeg 100% van de nageheven belasting.
De eigenaar meende dat de naheffingsaanslag te hoog was omdat hij de auto slechts op één dag had gebruikt. Dat is geen reden voor verlaging van de aanslag. Een naheffingsaanslag mrb wordt berekend over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. Voor het berekende bedrag is niet van belang of de auto in een deel van de periode niet is gebruikt.
Het gerechtshof liet het beperkte gebruik wel meewegen bij de beoordeling van de hoogte van de boete. De eigenaar had de auto gebruikt om achteruitgang door langdurige stilstand te voorkomen. Het hof vond een boete van € 250 in plaats van € 962 volstaan voor het begane verzuim.
|
| |
|
|
Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.
Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon. Maar u kunt ons natuurlijk ook volgen via Facebook en Google+.
|
Met vriendelijke groet,
Remmerswaal Accountants & Adviseurs |
|
|