Geachte relatie, |
Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand mei.
Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.
Wij wensen u veel leesplezier.
Deze nieuwsbrief bevat de volgende items: |
| |
| Wetsvoorstel Autobrief II aangenomen door Tweede Kamer | Loonbelasting |
De Tweede Kamer heeft op 12 april het wetsvoorstel Autobrief II aangenomen. Dit wetsvoorstel omvat gewijzigde regelingen voor de bijtelling voor privégebruik auto en aanpassingen van de tarieven van de BPM en de MRB. Bij de behandeling van het wetsvoorstel zijn enkele amendementen ingediend. De staatssecretaris van Financiën heeft alle amendementen ontraden. Toch heeft de Tweede Kamer twee van de ingediende amendementen aangenomen. Dat betekent dat het oorspronkelijke wetsvoorstel op de volgende punten is gewijzigd: - Om het voor particulieren aantrekkelijk te maken om een gebruikte plug-in hybride auto aan te schaffen, hoeft voor deze auto's tot en met 2020 slechts de helft van het normale tarief van de MRB te worden betaald.
- Voor nieuwe plug-in hybrides geldt met ingang van 2017 geen verlaagd bijtellingspercentage meer.
- De dieseltoeslag in de BPM wordt uitgezonderd van de voorgenomen verlaging van de BPM in de jaren 2017 tot en met 2020. De opbrengst hiervan wordt gebruikt voor een verdere verlaging van de BPM-tarieven.
|
| |
Lening van ouders aan zoon was onzakelijk | Inkomstenbelasting |
Een lening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als de geldverstrekker daarbij een debiteurenrisico accepteert dat een derde niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente. De gevolgen van onzakelijkheid van een lening zijn dat een eventueel verlies op de lening fiscaal niet ten laste van het inkomen mag worden gebracht. Een voorbeeld van een lening tussen gelieerde partijen is een lening van ouders aan een kind. Ook dan moet zakelijk worden gehandeld. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.
De procedure had betrekking op een door ouders aan hun zoon verstrekte lening om zijn beginnende onderneming te financieren. De lening viel, als een vorm van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, in box 1 van de inkomstenbelasting. Dat houdt in dat een afwaardering van de lening in beginsel ten laste van het inkomen kan worden gebracht. Er was geen overeenkomst op papier gezet. Zekerheden voor betaling van rente en aflossing waren niet bedongen of verstrekt. Afspraken over aflossing ontbraken. Gedurende de looptijd van de lening werd niet afgelost. Rente was niet bedongen. De onderneming leed in een reeks van jaren verlies, maar dat weerhield de ouders er niet van hun zoon meer geld te lenen. Banken of andere financiële instellingen wilden de onderneming van de zoon niet financieren. Omdat de zoon de lening niet kon terugbetalen, scholden de ouders hem een deel van de lening kwijt. Hof Den Bosch merkte de lening aan als onzakelijk, met als gevolg dat de afwaardering van de lening door de kwijtschelding niet ten laste van het belastbaar inkomen van de ouders kwam.
De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Volgens de Hoge Raad is er geen reden om een geldlening die als ongebruikelijke terbeschikkingstelling wordt aangemerkt anders te beoordelen dan geldleningen tussen gelieerde partijen. Het onzakelijk genomen debiteurenrisico bevindt zich ook dan in de privésfeer.
|
| |
Europese Commissie lanceert verbeterplan btw | Omzetbelasting |
De Europese Commissie heeft een actieplan gepresenteerd om het btw-stelsel te verbeteren. De btw is een Europese regeling. Volgens de Commissie moeten de huidige regels worden aangepast om de gemeenschappelijke markt beter te ondersteunen en de grensoverschrijdende handel te vergemakkelijken.
Het actieplan omvat:
- De beginselen voor een toekomstige gemeenschappelijke Europese btw-ruimte. Die ruimte zou in 2017 moeten ontstaan.
- Maatregelen ter bestrijding van btw-fraude.
- Vereenvoudiging van de regels voor e-commerce. Het huidige stelsel is ingewikkeld en duur.
De grensoverschrijdende btw-fraude kost ieder jaar ongeveer € 50 miljard. Het verschil tussen de verwachte btw-opbrengst en de gerealiseerde opbrengst bedraagt volgens de Commissie jaarlijks € 170 miljard. De Commissie komt eind 2016 met een voorstel voor modernisering van de btw voor grensoverschrijdende e-commerce. Onderdeel daarvan is dat voor elektronische publicaties dezelfde verlaagde tarieven gelden als voor als fysieke publicaties. In 2017 volgt een pakket vereenvoudigingsmaatregelen voor de btw om de groei van kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen en de grensoverschrijdende handel te vergemakkelijken.
|
| |
Aankoop auto door BV toegerekend aan dga | Omzetbelasting |
Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die andere ondernemers in rekening hebben gebracht. Voorwaarde voor het recht op aftrek van deze voorbelasting is dat de geleverde goederen of diensten door de ondernemer voor belaste prestaties worden gebruikt. Een enkele factuur op naam van de onderneming is niet altijd voldoende, zo wordt duidelijk uit de volgende casus.
Een BV kocht een nieuwe auto. De op de factuur in rekening gebrachte omzetbelasting verwerkte de BV als aftrekbare voorbelasting. De auto werd niet geactiveerd op de balans van de BV. De BV verrekende de koopsom van de auto in rekening-courant met de dga. De BV hield geen rekening in de loonbelasting met een bijtelling voor privégebruik. Wel werd een correctie voor privégebruik in de omzetbelasting aangegeven. De dga declareerde zijn zakelijk gereden kilometers bij de BV tegen een vergoeding van € 0,19. Hof Den Bosch was van oordeel dat de auto direct na de levering aan de BV was doorgeleverd aan de dga. De Belastingdienst heeft terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd om de eerdere aftrek van voorbelasting te corrigeren. De inspecteur voerde in de procedure voor het hof aan dat deze situatie vergelijkbaar was met aankoop van de auto door de dga zelf. In dat geval zou minder omzetbelasting zijn betaald dan het bedrag van de naheffingsaanslag. De inspecteur vond het redelijk om de naheffingsaanslag daarom te verminderen.
|
| |
Aftrek fictieve personeelskosten | Vennootschapsbelasting |
De Wet op de vennootschapsbelasting kent voor algemeen nut beogende instellingen en voor sociaal belang behartigende instellingen een bijzondere aftrekpost voor fictieve personeelskosten. Wanneer dergelijke instellingen hun winst voor ten minste 70% behalen door de arbeid van vrijwilligers, mag aan de arbeid van de vrijwilligers een vergoeding op basis van het minimumloon worden toegerekend. Die vergoeding, verminderd met de betaling die aan de vrijwilligers wordt gedaan, komt als extra aftrekpost in mindering op de winst.
Volgens de Hoge Raad is voor het recht op deze aftrekpost bepalend dat ten minste 70% van de binnen de instelling verrichte arbeid door vrijwilligers wordt gedaan. De exploitant van een kringloopwinkel meende dat de betreffende wetsbepaling zo moest worden uitgelegd dat het bedrag van de aan de arbeid van vrijwilligers toe te rekenen kosten ten minste 70% van de werkelijke winst van het lichaam bedroeg. Volgens de aangifte vennootschapsbelasting bedroeg de belastbare winst van de instelling in het jaar 2012 € 13.869. De in aftrek gebrachte personeelskosten bedroegen € 257.094, waarvan € 79.300 aan fictieve personeelskosten. Het aantal door vrijwilligers gewerkte uren bedroeg 8.410. Dat was minder dan 70% van het totale aantal gewerkte uren van 22.306. De instelling had geen recht op aftrek van fictieve personeelskosten.
|
| |
Kamervragen criteria dienstbetrekking | Arbeidsrecht |
Bij de beoordeling van een arbeidsrelatie spelen drie criteria een rol: het bestaan van een gezagsverhouding, de verplichting om arbeid persoonlijk te verrichten en de betaling van loon. Is aan deze criteria voldaan, dan is een arbeidsrelatie een dienstbetrekking. In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over deze criteria. Daarbij kwam aan de orde of het mogelijk is om deze criteria te verduidelijken. In zijn antwoord merkt de staatssecretaris van Financiën op dat deze criteria in het Burgerlijk Wetboek zijn gedefinieerd. De criteria zijn verder uitgewerkt in civielrechtelijke en fiscale jurisprudentie. Het gezagscriterium is in veel gevallen bepalend voor het bestaan van een dienstbetrekking. Er is al een gezagsverhouding wanneer de persoon die het werk verricht zich moet houden aan instructies van de opdrachtgever. In de praktijk komt voor dat er amper instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat hij moet doen waardoor maar beperkt bijsturing nodig is. Toch is dan sprake van een gezagsverhouding.
De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties is bedoeld voor gevallen waarin het partijen niet duidelijk is of een arbeidsrelatie een dienstbetrekking is. De staatssecretaris maakt nogmaals duidelijk dat het niet verplicht is om een goedgekeurde model- of voorbeeldovereenkomst te gebruiken. In een aantal gevallen is op voorhand duidelijk dat niet in dienstverband wordt gewerkt. Het gebruik van een beoordeelde overeenkomst heeft vooral zin bij arbeidsrelaties waarvan niet meteen duidelijk is of sprake is van een dienstverband.
|
| |
Aanpassingen in Wet werk en zekerheid | Arbeidsrecht |
In overleg met werkgevers en werknemers is besloten om de Wet werk en zekerheid (Wwz) op een aantal punten aan te passen. Het gaat om de toepassing van de ketenbepaling bij seizoensarbeid en op het recht op transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en om bedrijfseconomische redenen. Het wegnemen van deze knelpunten moet bijdragen aan het bevorderen van bestendige arbeidsrelaties.
Seizoensarbeid
De ketenbepaling is bij de invoering van de Wwz aangepast. De periode die tussen twee arbeidscontracten moet liggen wil geen sprake zijn van opvolgende contracten is verlengd van drie naar zes maanden. De ketenbepaling houdt in dat maximaal drie opvolgende tijdelijke arbeidscontracten mogen worden aangeboden met een totale duur van niet meer dan 24 maanden. Worden meer dan drie opvolgende contracten aangeboden of is de totale duur langer dan 24 maanden, dan is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Er is geen sprake van opvolgende contracten bij een tussenliggende periode van meer dan zes maanden. Voor seizoensarbeid wordt nu geregeld dat deze periode kan worden teruggebracht naar drie maanden. Dat geldt alleen voor werk dat door klimatologische of natuurlijke omstandigheden seizoensgebonden is en maximaal negen maanden per jaar kan worden verricht. Juist bij seizoensarbeid heeft de tussenperiode van zes maanden tot gevolg dat een contract voor onbepaalde tijd moet ontstaan terwijl er geen werk is gedurende een deel van het jaar. Dat zou kunnen leiden tot beëindiging van de arbeidsrelatie. Deze consequentie staat haaks op de doelstellingen van de Wwz. De aanpassing van de ketenbepaling is opgenomen in een nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot Regeling van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers. Het is de bedoeling dat deze aanpassing op 1 juli 2016 in werking treedt.
Geen transitievergoeding bij vervangende cao-regeling
Volgens de huidige regeling kan het recht op een transitievergoeding worden uitgesloten wanneer de cao een gelijkwaardige voorziening kent. De cao-voorziening kan bestaan uit een vergoedingsregeling, scholingsfaciliteiten of outplacement. Voorwaarde is dat de waarde van de cao-voorziening voor een individuele werknemer gelijk is aan de transitievergoeding waar hij recht op zou hebben gehad. Deze voorwaarde zal vervallen bij ontslag om bedrijfseconomische redenen of wegens bedrijfsbeëindiging. De cao-partijen mogen zelf bepalen wat de inhoud en omvang van de voorziening is en wie de kosten daarvan draagt.
Compensatie transitievergoeding bij ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid
Een werknemer heeft ook bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid recht op een transitievergoeding. Er komt een regeling om werkgevers voor die gevallen te compenseren vanuit het Algemeen werkloosheidsfonds. Deze regeling moet voorkomen dat werkgevers de arbeidsovereenkomst met langdurig zieke werknemers niet beëindigen om te voorkomen dat zij de transitievergoeding moeten betalen. Onderzocht wordt of deze aanpassing met terugwerkende kracht in kan gaan.
Realiseren van de voorstellen
De aanpassingen van de bepalingen over de transitievergoeding worden opgenomen in een wetsvoorstel dat op 1 januari 2018 in werking zal moeten treden. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting begin 2017 bij de Tweede Kamer ingediend.
|
| |
Recht op WW voor echtgenote ondernemer | Sociale verzekeringen |
In een procedure over het recht op een WW-uitkering heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de echtgenote van een ondernemer bij hem in dienstbetrekking werkte.
De vrouw was in de loop van het jaar 2000 in dienst getreden. In 2007 trouwde zij met haar werkgever. In 2014 werd de werkgever failliet verklaard. Vanwege de slechte financiële situatie van de onderneming had de vrouw vanaf 1 januari 2013 geen loon meer ontvangen. Nadat de curator de arbeidsovereenkomst voor zover nodig had opgezegd, vroeg de vrouw het UWV om overname van de betalingsverplichtingen van de onderneming en vroeg zij een WW-uitkering aan. Beide verzoeken werden afgewezen omdat haar arbeidsrelatie door het ontbreken van een gezagsverhouding geen dienstbetrekking was. De Centrale Raad van Beroep stelde vast dat in 2000 sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij haar start golden voor de vrouw geen andere werkafspraken dan voor het overige personeel. Er was sprake van een gezagsverhouding. Volgens de Hoge Raad verzet de rechtszekerheid zich tegen een geruisloze vervanging van een arbeidsovereenkomst in een andere overeenkomst op grond waarvan arbeid anders dan in dienstbetrekking wordt verricht. Als vaststaat dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, moet de vraag of deze overeenkomst nadien is beëindigd worden beoordeeld aan de hand van de wettelijke regels over het einde van arbeidsovereenkomsten. Dat op enig moment de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is vervangen door een andere overeenkomst kon niet worden vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het niet ondernemen van actie om vanaf januari 2013 haar loon betaald te krijgen wel van invloed kan zijn op de hoogte van het dagloon, maar niet van belang is voor de uitleg van de arbeidsovereenkomst. De wettelijke verplichting van de werkgever om het loon te betalen is niet vervallen.
|
| |
Loonsanctie terecht opgelegd | Sociale verzekeringen |
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om het loon van een zieke werknemer door te betalen. Die verplichting duurt in beginsel maximaal twee jaar, maar kan met een jaar worden verlengd wanneer de werkgever onvoldoende heeft gedaan aan de re-integratie in het arbeidsproces van de werknemer. De verantwoordelijkheid voor de re-integratie van de werknemer ligt bij de werkgever. Het UWV beoordeelt het re-integratietraject en bepaalt aan de hand daarvan of de loondoorbetalingsverplichting verlengd wordt. De werkgever zal zijn inspanningen in het re-integratietraject baseren op adviezen van de door hem ingeschakelde bedrijfsarts. Daar zit een risico voor de werkgever, want de werkgever wordt verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van de adviezen van de door hem ingeschakelde deskundigen. Dat is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter op dit terrein.
In lijn met die vaste jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat aan een werkgever terecht een loonsanctie was opgelegd. De werkgever had niets aan de re-integratie van een zieke werknemer gedaan omdat de werknemer onbehandelbare psychische klachten had. Op basis van rapporten van deskundigen adviseerde de bedrijfsarts de werkgever om niets te doen. Volgens de arbeidskundige en de verzekeringsarts van het UWV volgt uit het gebrek aan behandelmogelijkheden niet dat de werknemer niet in staat was om te werken aan zijn re-integratie. Door af te gaan op onjuiste adviezen van de bedrijfsarts over het gebrek aan re-integratiemogelijkheden van de werknemer liep de werkgever het risico om een loonsanctie opgelegd te krijgen.
|
| |
Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling | Successiewet |
De Successiewet kent een bijzondere faciliteit voor de schenking en vererving van ondernemingsvermogen. Deze bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat ondernemingsvermogen is vrijgesteld tot een bedrag van € 1 miljoen en daarboven voor 83% is vrijgesteld. De faciliteit geldt ook voor aandelen die een aanmerkelijk belang vormen in een NV of BV die een onderneming drijft. De faciliteit is beperkt tot het ondernemingsvermogen van een vennootschap. Beleggingen van de vennootschap blijven buiten beschouwing; dat deel van de waarde van de aandelen is bij schenking of vererving onderdeel van de belaste verkrijging.
De Belastingdienst merkte een belang van bijna 7% in een houdstermaatschappij slechts ten dele aan als ondernemingsvermogen voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. De houdstermaatschappij had belangen in diverse vennootschappen, waaronder een belang van 70% in een limited. De activiteiten van de limited lagen in het verlengde van de activiteiten van de houdstermaatschappij. Het belang in de limited vormde geen indirect aanmerkelijk belang voor de aandeelhouder in de houdstermaatschappij. Op grond van de Successiewet worden de bezittingen en schulden van een indirect aanmerkelijk belang toegerekend aan een houdstermaatschappij. Daarna wordt met toepassing van de regels van de vermogensetikettering bepaald of de toegerekende vermogensbestanddelen ondernemingsvermogen of beleggingsvermogen vormen. Omdat het belang in de limited geen indirect aanmerkelijk belang vormde, vond geen toerekening van de vermogensbestanddelen aan de houdstermaatschappij plaats en moest de waarde van het aandelenbelang volgens de Belastingdienst buiten toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling blijven.
Volgens de Hoge Raad moeten ook de vermogensbestanddelen van de houdstermaatschappij zelf worden geëtiketteerd. Met behulp van de vermogensetiketteringsregels kunnen zij tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om een aandelenbelang anders te behandelen dan andere vermogensbestanddelen van een houdstermaatschappij. Op deze manier wordt vermogen in een vennootschap zoveel mogelijk gelijk behandeld als vermogen van de erflater zelf.
Omdat het belang in de limited paste binnen de bedrijfsactiviteiten van de houdstermaatschappij kon het belang in de limited tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. De bedrijfsopvolgingsregeling was in dit geval van toepassing op de volledige waarde van de aandelen in de houdstermaatschappij.
|
| |
Aanpassingen minimumloon | Civiel recht |
Het wettelijk minimumloon wordt vastgesteld per dag, per week of per maand. De hoogte van het minimumloon per uur hangt af van de gebruikelijke arbeidsduur per week in een sector. Voor werknemers in sectoren waar 36 uur de gebruikelijke arbeidsduur per week is, ligt het minimumloon per uur hoger dan voor werknemers in sectoren waar 38 of 40 uur per week gebruikelijk is. Het kabinet onderzoekt daarom de mogelijkheid om een minimumuurloon in te voeren. Daardoor wordt de hoogte van het minimumloon per gewerkte tijdseenheid voor iedereen gelijk. Dit kan tot gevolg hebben dat het minimumloon in een aantal sectoren naar beneden gaat.
De Wet op het minimumloon schrijft op dit moment niet expliciet voor dat iemand die meer werkt dan de normale arbeidsduur evenredig meer moet verdienen. Dat is een tekortkoming in de regelgeving die gerepareerd moet worden. Het kabinet zal binnenkort met een wetsvoorstel komen om dat aan te passen.
Minimumjeugdloon
Tot de leeftijd van 23 jaar geldt het minimumjeugdloon. Dat is een leeftijdsafhankelijk percentage van het wettelijk minimumloon. Naarmate de leeftijd stijgt, stijgt ook het minimumjeugdloon. De leeftijd waarop het volledige wettelijk minimumloon geldt wordt verlaagd. In eerste instantie naar 22 jaar en vervolgens naar 21 jaar. De verlaging naar 21 jaar gaat niet door wanneer sprake is van negatieve effecten op de werkgelegenheid van jongeren door de verlaging naar 22 jaar. Voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar wordt het minimumjeugdloon verhoogd door aanpassing van de percentages van het wettelijk minimumloon per leeftijd.
Stukloon
Ook voor werknemers die een stukloon ontvangen geldt het wettelijk minimumloon. De wetsbepaling wordt aangepast waardoor alleen nog betaling van het wettelijk minimumloon per tijdseenheid mogelijk is.
|
| |
Elektronisch deponeren jaarrekening vanaf 2016 verplicht | Civiel recht |
Bij Koninklijk Besluit is vastgesteld dat de wijziging van de Handelsregisterwet 2007, het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in verband met het elektronisch deponeren van de jaarrekening in het handelsregister op 1 juli 2016 in werking treedt.
Kleine en micro rechtspersonen zijn door deze wetswijziging vanaf boekjaar 2016 verplicht hun jaarrekening te deponeren met standard business reporting of via de onlineservice van de Kamer van Koophandel. Middelgrote rechtspersonen moeten met ingang van boekjaar 2017 hun jaarrekening elektronisch deponeren. Voor grote rechtspersonen geldt deze verplichting vanaf boekjaar 2019.
|
| |
|
|
Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.
Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon. Maar u kunt ons natuurlijk ook volgen via Facebook en Google+.
|
Met vriendelijke groet,
Remmerswaal Accountants & Adviseurs |
|
|