Van: "Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <info@remmerswaal.nl>
Aan: "Jan Scherpenisse - Remmerswaal Accountants & Adviseurs" <scherpenisse@remmerswaal.nl>
Datum: 11-02-16 18:02:58
Onderwerp: Nieuwsbrief Remmerswaal Accountants & Adviseurs - 2016-02-11

Remmerswaal
donderdag, 11 februari 2016
Geachte relatie,

Met deze mail ontvangt u een nieuwe uitgave van onze digitale nieuwsbrief, de editie van de maand februari.

Wij willen u hiermee informeren over mogelijk voor u van belang zijnde actualiteiten en ontwikkelingen. Mocht u meer informatie over een of meerdere onderwerpen willen ontvangen en/of een vraag over een specifiek artikel hebben, dan kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met uw Remmerswaal-adviseur. U kunt nog meer nieuwsitems vinden op onze site www.remmerswaal.nl. Daar treft u ook algemene informatie over onze organisatie aan.

Wij wensen u veel leesplezier.

Deze nieuwsbrief bevat de volgende items:


Bijtelling gebaseerd op catalogusprijs ondanks korting bij aankoop
Bijtelling privégebruik voor dga die over sleutels van auto kon beschikken
Afroommethode niet van toepassing
Verklaring arbeidsrelatie verdwijnt definitief
Goedkeuring verrekening zelfstandigenaftrek met stakingswinst
Aanzegverplichting bij einde tijdelijk contract
Arbeidsconflict tijdens re-integratie
Wetsvoorstel Autobrief II ingediend
Redelijke schatting ambtshalve aanslag lege BV
Voorstellen vereenvoudiging belastingwetgeving gevraagd
 
Bijtelling gebaseerd op catalogusprijs ondanks korting bij aankoopLoonbelasting

 

De bijtelling voor het privégebruik van een auto is een percentage van de catalogusprijs inclusief btw en bpm. De Wet op de loonbelasting verwijst voor de catalogusprijs naar de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). Daarin staat dat onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Wanneer een personenauto een bijzondere uitvoering heeft of is voorzien van extra’s wordt de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen. Dat geldt niet voor voorzieningen die zijn aangebracht door een ander dan de fabrikant of de importeur.

Een werkgever meende dat de catalogusprijs moest worden gesteld op de door hem betaalde aanbiedingsprijs van de dealer. Het verschil tussen de werkelijk betaalde prijs voor de auto en de officiële cataloguswaarde daarvan was zo groot, dat naar zijn mening niet kon worden uitgegaan van de catalogusprijs zoals die is omschreven in de Wet bpm. Dat standpunt is volgens de rechtbank Gelderland niet juist.

Doorslaggevend is de catalogusprijs die door de fabrikant of de importeur aan de dealers is bekendgemaakt. Niet van belang is of de dealer de auto goedkoop heeft kunnen inkopen of deze om een andere reden voor een lager bedrag te koop aanbiedt aan consumenten. Volgens vaste rechtspraak kunnen zogenaamde actiemodellen niet worden aangemerkt als een afzonderlijke categorie waarvoor een afzonderlijke catalogusprijs kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard.

 
Bijtelling privégebruik voor dga die over sleutels van auto kon beschikkenLoonbelasting

 

Wanneer een werkgever een auto ter beschikking stelt aan een werknemer gaat de wet ervan uit dat de auto ook voor privégebruik ter beschikking staat. Dat betekent dat er een bijtelling bij het inkomen van de werknemer moet plaatsvinden, tenzij blijkt dat het privégebruik in een kalenderjaar niet meer dan 500 kilometer bedraagt.

Een BV was eigenaar van een auto. De sleutel van de auto werd bewaard in een kluisje op het kantoor van de BV. De dga had uit hoofde van zijn positie toegang tot dit kluisje. De dga gebruikte de auto voor zijn werkzaamheden voor de BV. Onderdeel daarvan was het bezoeken van voetbalwedstrijden met zakelijke relaties.

Volgens Hof Amsterdam was de auto door de BV ook voor privédoeleinden ter beschikking gesteld aan de dga. Bepalend voor de terbeschikkingstelling vond het hof dat de dga kon beschikken over de sleutel van het kluisje en dat hij de auto ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Omdat de dga niet kon aantonen dat er niet meer dan 500 km privé werd gereden met de auto stond vast dat er een bijtelling voor het privégebruik bij het inkomen van de dga moest plaatsvinden.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof afgewezen. Vast stond dat de dga de auto daadwerkelijk gebruikte. De bijzondere situatie, waarin een werknemer een auto alleen mag gebruiken voor de uitvoering van bepaalde opdrachten van zijn werkgever om in diens belang personen of goederen te vervoeren, deed zich hier niet voor. Het oordeel van het hof geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

 
Afroommethode niet van toepassingLoonbelasting

 

Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de BV waarvoor hij werkt moet voor zijn werkzaamheden tenminste een gebruikelijk loon ontvangen. Een gebruikelijk loon is tenminste € 44.000 per jaar.

De Belastingdienst verhoogde het gebruikelijke loon over het jaar 2012 van een dga met toepassing van de afroommethode. Daarbij werd als uitgangspunt genomen het resultaat van de BV voor zover dat het gevolg was van de arbeid van de dga, verminderd met de kosten van de BV en met een winstmarge van 10% voor de BV.

De rechtbank Noord Holland was van oordeel dat de inspecteur ten onrechte de afroommethode had toegepast. Volgens de rechtbank was er geen aanleiding voor een correctie op grond van de gebruikelijkloonregeling. In hoger beroep oordeelde Hof Amsterdam in gelijke zin. Uit de formulering en de strekking van de Wet volgt dat eerst moet worden gezocht naar het loon dat een werkgever zou betalen voor vergelijkbare arbeid die wordt verricht door een werknemer die geen aanmerkelijkbelanghouder is. Alleen wanneer een dergelijk vergelijkbaar loon niet kan worden gevonden, kan met behulp van de afroommethode worden bepaald wat een gebruikelijk loon is. Het hof vindt steun voor deze opvatting in de parlementaire geschiedenis van de gebruikelijkloonregeling. In dit geval kon met behulp van de vergelijkingsmethode wel een gebruikelijk loon worden bepaald. Het door de BV aan de dga betaalde salaris week daar niet in belangrijke mate van af. Dat betekende dat de inspecteur het loon van de dga ten onrechte heeft gecorrigeerd.

 
Verklaring arbeidsrelatie verdwijnt definitiefLoonbelasting

 

De Verklaring arbeidsrelatie (VAR) gaat per 1 mei 2016 verdwijnen. Het gebruik van de VAR was een doorn in het oog van velen omdat het niet correct gebruiken van de VAR uitsluitend gevolgen had voor de opdrachtnemer/ZZP’er en niet voor de opdrachtgever.
Opdrachtgevers en opdrachtnemers gaan in de plaats daarvan met door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomsten werken. De Eerste Kamer heeft ingestemd met de Wet deregulering arbeidsrelaties (DBA). Dit geeft opdrachtgevers en opdrachtnemers vooraf zekerheid over het wel of niet moeten inhouden van loonheffingen.

Modelovereenkomsten
De Belastingdienst heeft samen met VNO-NCW/MKB een aantal modelovereenkomsten opgesteld, welke te vinden zijn op haar website. Het gaat om modellen voor tussenkomstsituaties, voor situaties waarin de opdrachtnemer niet verplicht is arbeid persoonlijk te verrichten en voor situaties waarin werkgeversgezag ontbreekt. Belangenorganisaties, intermediairs en opdrachtgevers kunnen ook een eigen overeenkomst aan de Belastingdienst voorleggen. De beoordeling van deze overeenkomsten door de Belastingdienst geldt voor een periode van vijf jaar, tenzij de wet- of regelgeving wijzigt.

Welke zekerheid biedt het?
Wanneer opdrachtgevers en opdrachtnemers werken volgens de (model)overeenkomst, dan hoeft de opdrachtgever geen loonheffing in te houden en te betalen. De opdrachtnemer is dan niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (WW, ZW en WIA) en krijgt dus geen uitkering als hij werkloos, ziek of arbeidsongeschikt raakt.
De beoordeling van de overeenkomsten zegt niets over het ondernemerschap van de opdrachtnemer. Pas wanneer de Belastingdienst de aangifte inkomstenbelasting van de opdrachtnemer heeft beoordeeld, wordt bepaald of zij de inkomsten ziet als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.

Periode om te wennen
Vanaf 1 mei 2016 heeft iedereen een jaar om te wennen. In deze periode hebben opdrachtgevers en opdrachtnemers de gelegenheid om hun werkwijze aan te passen. Kortom, in dat jaar houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar gaat zij niet handhaven.

 
Goedkeuring verrekening zelfstandigenaftrek met stakingswinstOndernemingswinst

 

Zelfstandigenaftrek
Een ondernemer, die aan het urencriterium voldoet, heeft recht op zelfstandigenaftrek. Het urencriterium houdt in dat de ondernemer in een jaar tenminste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. De zelfstandigenaftrek komt in mindering op de winst. Het bedrag van de zelfstandigenaftrek dat in een jaar wordt verrekend kan niet hoger zijn dan de winst van dat jaar. Bij een lage winst in een jaar wordt dus niet alle zelfstandigenaftrek benut. Het niet benutte deel van de zelfstandigenaftrek kan in de volgende negen jaren worden verrekend. De ondernemer moet in het jaar van verrekening wel in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek. Dat wil zeggen dat hij ook in het jaar van verrekening aan het urencriterium moet voldoen. Bij staking van de onderneming door het overlijden van de ondernemer komt het voor dat de ondernemer niet aan het urencriterium heeft voldaan. Hij komt dan ook niet in aanmerking voor verrekening van zelfstandigenaftrek uit eerdere jaren.

Goedkeuring
De staatssecretaris van Financiën vindt dat niet redelijk. Daarom heeft hij in een besluit goedgekeurd dat in het jaar van overlijden van een ondernemer de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in mindering kan komen op de stakingswinst. Voor deze goedkeuring is niet nodig dat in het jaar van overlijden aan het urencriterium is voldaan. Verrekening van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek is beperkt tot het bedrag van de stakingswinst. De goedkeuring geldt niet voor de jaarwinst van het jaar van overlijden. Het besluit van de staatssecretaris werkt terug tot en met 1 januari 2011. Onherroepelijk vaststaande aanslagen worden zo nodig ambtshalve verminderd.

 
Aanzegverplichting bij einde tijdelijk contractArbeidsrecht

 

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid is een werkgever wettelijk verplicht om een werknemer uiterlijk een maand voor de einddatum van diens arbeidscontract schriftelijk te informeren over het wel of niet voortzetten daarvan. Een werkgever die zich niet aan deze verplichting houdt, is verplicht een maandsalaris te betalen aan de werknemer. Aan deze zogenaamde aanzegverplichting is voldaan als de werkgever meer dan een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst een brief naar de werknemer stuurt, ook al is de werknemer op dat moment op vakantie en krijgt hij de brief minder dan een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst onder ogen.

Een werkgever beriep zich in een procedure op een eerder gedane mondelinge mededeling dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Daarna had hij de werknemer een brief met deze strekking verstuurd. Deze brief was meer dan een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst verstuurd. De werknemer was op dat moment met vakantie en had pas na zijn terugkomst, minder dan een maand voor het einde van zijn tijdelijke contract, kennis genomen van de brief. Volgens de werknemer had de werkgever niet voldaan aan de aanzegverplichting. De kantonrechter was het daar niet mee eens en wees de vordering van de werknemer om een vergoeding wegens het niet tijdig voldoen aan de aanzegverplichting af.

 
Arbeidsconflict tijdens re-integratieSociale verzekeringen

 

Na bezwaar van een werkgever tegen het besluit van het UWV werden de re-integratie-inspanningen van de werkgever alsnog als voldoende beoordeeld. Bij de uitspraak op bezwaar werd de aanvankelijk opgelegde loonsanctie ongedaan gemaakt.

Tijdens de ziekteperiode van een werknemer ontstond een conflict tussen werkgever en werknemer. Ondanks mediation was verdere samenwerking niet mogelijk. Daardoor was de re-integratie in het eigen bedrijf van de werkgever onmogelijk geworden. De werkgever richtte vervolgens zijn inspanningen op re-integratie buiten het eigen bedrijf, in het zogenaamde tweede spoor. Dat traject heeft de werkgever adequaat gedaan. Aan de zieke werknemer werd een WIA-uitkering toegekend. De werknemer stelde beroep in tegen het besluit van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond omdat de werkgever voldoende re-integratieinspanningen had verricht. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank onderschreven.

Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet onaanvaardbaar dat een werkgever, die voor een zieke werknemer geen mogelijkheden tot re-integratie in zijn eigen bedrijf ziet, bij een gerezen conflict via mediation probeert om afspraken te maken over re-integratie in het tweede spoor. Het beëindigen van de arbeidsrelatie kan deel uitmaken van dergelijke afspraken. Omdat in dit geval niet aannemelijk was dat de werknemer de vaststellingsovereenkomst tegen zijn zin of onder druk heeft ondertekend, was hij gebonden aan de daarin opgenomen afspraken.

De constatering dat de werkgever niet voortvarend heeft gehandeld om het ontstane conflict op te lossen, met vertraging in de re-integratie in het eerste spoor als gevolg, leidt er niet zonder meer toe dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever over de gehele wachttijd voor de WIA van 104 weken onvoldoende zijn geweest. In de fase waarin de inspanningen waren gericht op re-integratie van de werknemer in het tweede spoor is de werkgever niet tekortgeschoten in zijn re-integratieinspanningen.

 
Wetsvoorstel Autobrief II ingediendAutobelastingen

 

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel ter uitwerking van de zogenaamde Autobrief II ingediend. De Autobrief II is op 19 juni 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze brief bevat het voorgenomen beleid van het kabinet op het gebied van de autobelastingen voor de periode 2017 tot en met 2020. Het betreft niet alleen wijzigingen in de bijtellingspercentages voor privégebruik auto, maar ook voorstellen op het terrein van de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). Het nu ingediende wetsvoorstel bevat slechts twee aanpassingen van de in de Autobrief II opgenomen voorstellen.

De voorgenomen kilocorrectie van 300 kilogram (correctie van de vastgestelde massa van het voertuig) voor plug-in hybride voertuigen in de MRB voor de jaren 2019 en 2020 wordt vervangen door een driekwarttarief. Tot en met 2018 geldt voor deze voertuigen een halftarief mits de CO2-uitstoot niet hoger is dan 50 g/km.

Het overgangsrecht voor de bijtelling voor privégebruik auto wordt vereenvoudigd. De oorspronkelijke korting op de standaardbijtelling van 25% blijft van kracht gedurende 60 maanden na de maand waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister. Na deze periode van 60 maanden wordt per jaar bezien of op grond van de in dat jaar in de wet opgenomen CO2-uitstootgrenzen nog recht bestaat op een milieugerelateerde korting. Er geldt op deze vereenvoudiging een uitzondering voor auto’s van vóór 1 juli 2012. Op grond van het bestaande overgangsrecht geldt de korting van 11% of 5% in beginsel voor onbeperkte tijd. Het gaat om dieselauto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 95 g/km en andere auto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 110 g/km. Zonder verdere regeling zou voor deze auto’s per 1 januari 2017 geen enkele korting meer van toepassing zijn. Voor deze auto’s geldt tot en met 31 december 2018 het huidige overgangsrecht.

Het is de bedoeling van het kabinet dat het wetsvoorstel op 1 januari 2017 in werking treedt. Om te zorgen dat deze datum gehaald wordt, heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer gevraagd om een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel.

In grote lijnen komt het wetsvoorstel op het volgende neer.

Bijtelling privégebruik

  • Het standaard bijtellingspercentage voor nieuwe auto’s gaat met ingang van 2017 naar 22.
  • De bestaande kortingen op de bijtelling verdwijnen.
  • Voor zuinige auto’s, dat zijn auto’s met een CO2–uitstoot van 51 - 106 g/km, vervalt de korting al in 2017.
  • Voor zeer zuinige auto’s, dat zijn auto’s met een CO2–uitstoot van 1 - 50 g/km geldt in 2017 een verlaagde bijtelling van 17% en van 19% in 2018. Vanaf 2019 geldt voor zeer zuinige auto’s de reguliere bijtelling van 22%.
  • Voor nulemissie-auto’s geldt tot en met 2020 een bijtelling van 4%, zij het dat in 2019 en 2020 dit verlaagde tarief beperkt is tot € 50.000, tenzij de auto wordt aangedreven door waterstof.

Tarieven BPM

  • De tarieven in de BPM gaan tot en met 2020 geleidelijk en met gemiddeld 12% omlaag ten opzichte van de tarieven voor 2016. De CO2-grenzen van de verschillende tariefschijven worden in de periode van 2017 tot en met 2020 met gemiddeld 3,7% per jaar verlaagd. Deze verlaging geldt ook voor de CO2-grens van de dieseltoeslag.
  • De vaste voet in de BPM, dat is het bedrag dat voor iedere auto geldt ongeacht de uitstoot, wordt verhoogd van € 175 naar € 350.
  • Voertuigen met een nihiluitstoot blijven tot en met 2020 vrijgesteld. Voor plug-in hybride elektrische personenauto’s komt een aparte tarieftabel.

Tarieven MRB

  • De MRB-tarieven worden in 2017 verlaagd met gemiddeld 2%.
  • De forfaitaire gewichtscorrectie van 125 kg voor personenvoertuigen met een elektromotor vervalt per 1 januari 2017.
  • Voor plug-in hybride auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 g/km bedraagt voor de jaren 2017 en 2018 de belasting de helft van het reguliere tarief. Voor de jaren 2019 en 2020 gaat de belasting omhoog naar driekwart van het reguliere tarief.
  • Voertuigen met een nihiluitstoot zijn tot en met 2020 vrijgesteld.
  • Met ingang van 1 januari 2019 geldt voor dieselvoertuigen een toeslag op de MRB van 15% als de fijnstofuitstoot meer dan 5 mg/km bedraagt.

 
Redelijke schatting ambtshalve aanslag lege BVFormeel recht

 

Het niet doen van de vereiste aangifte leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat wil zeggen dat de belastingplichtige bij het bestrijden van de aanslag overtuigend moet bewijzen dat de aanslag niet juist is. Er is pas sprake van het niet doen van de vereiste aangifte wanneer de belastingplichtige geen gehoor heeft gegeven aan een door de inspecteur verzonden aanmaning om aangifte te doen. Wanneer niet aan de aangifteplicht is voldaan, is niet van belang of zowel absoluut als verhoudingsgewijs een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is verantwoord in de aangifte. Ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast moet de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag wel uitgaan van een redelijke schatting van het belastbare bedrag.

Een BV diende over de jaren 2007 en 2008 geen aangiften Vpb in. De inspecteur legde voor die jaren ambtshalve aanslagen op. Ook de aangifte Vpb 2009 werd niet ingediend, ondanks een uitnodiging daartoe, een herinneringsbrief en een aanmaning om aangifte te doen. De inspecteur schatte in de ambtshalve aanslag het belastbare bedrag op € 15.000. Wegens het niet doen van aangifte legde de inspecteur aan de BV een verzuimboete van € 2.460 op. De inspecteur verklaarde het bezwaar van de BV tegen de aanslag en de boetebeschikking ongegrond. Datzelfde lot trof het bij de rechtbank ingestelde beroep. In hoger beroep oordeelde ook Hof Arnhem-Leeuwarden dat de BV niet aan haar aangifteplicht had voldaan. Het ontbreken van een administratie ontsloeg de BV niet van de aangifteplicht. Het hof vond de onderbouwing van de schatting door de inspecteur mager, omdat het belastbare bedrag was gebaseerd op de voor de jaren 2007 en 2008 ambtshalve opgelegde aanslagen. Vanwege het ontbreken van relevante informatie was de schatting echter niet onredelijk. Het hof vond de enkele stelling van de BV dat zij een lege vennootschap was zonder bankrekeningen onvoldoende voor de bewijslast dat de aanslag te hoog was vastgesteld.

Gelet op het aangiftegedrag van de BV vond het hof de opgelegde verzuimboete van € 2.460 passend. De BV had niet alleen in 2009 geen aangifte gedaan, maar ook in de twee voorgaande en de twee volgende jaren. Daarom was er geen aanleiding om de boete te verlagen.

 
Voorstellen vereenvoudiging belastingwetgeving gevraagdFormeel recht

In het streven naar vereenvoudiging van de regelgeving van belastingen en toeslagen roept het ministerie van Financiën op om voorstellen voor praktische vereenvoudiging in te dienen. Voorstellen kunnen tot 15 februari 2016 schriftelijk worden ingediend bij de directie algemene fiscale politiek van het ministerie. Het ministerie beoordeelt de voorstellen op criteria als budgetneutraliteit, juridische houdbaarheid en uitvoerbaarheid. Geselecteerde voorstellen zullen zo mogelijk worden verwerkt in het Belastingplan 2017.

 

Hopelijk heeft u de opgenomen artikelen als interessant en nuttig ervaren.

Twitter:
Wilt u op de hoogte blijven van actueel fiscaal nieuws? Volg ons op Twitter via @RemmerswaalInfo en mis geen belangrijk nieuws. Ook interesse voor nieuws van onze loonadviseurs volg dan ons op Twitter via @RemmerswaalLoon.

 



Met vriendelijke groet,

Remmerswaal Accountants & Adviseurs

U ontvangt deze e-mail van Remmerswaal Accountants & Adviseurs
Wilt u liever geen e-mail meer ontvangen op dit e-mailadres, klik dan hier om u af te melden.
www.remmerswaal.nlinfo@remmerswaal.nl